-
1 conflict
n. confrontatie; strijd; twist--------v. tegenspreken; tegenstrijden; er tegenin gaanconflict1[ konflikt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 strijd ⇒ conflict(situatie); onenigheid♦voorbeelden:————————conflict21 onverenigbaar/strijdig zijn ⇒ in tegenspraak zijn, botsen2 strijden ⇒ botsen, in conflict komen/zijn♦voorbeelden:this law conflicts with the constitution • deze wet is in strijd met de grondwet -
2 this law conflicts with the constitution
this law conflicts with the constitutionEnglish-Dutch dictionary > this law conflicts with the constitution
-
3 this law is in conflict with the constitution
this law is in conflict with the constitutionEnglish-Dutch dictionary > this law is in conflict with the constitution
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский
